Biopten1

Tips bij histologische biopten

04-11-2024

Anamnese

Een begeleidende uitleg over het biopt is cruciaal om een goede interpretatie van de bevindingen te kunnen doen. Deze geeft idealiter informatie over:

  • Het signalement: soort, ras, leeftijd, geslacht
  • De plaats van de laesie: beschrijven en/of aanduiden op de lichaamstekening op het formulier
  • De klinische symptomen: beschrijving, duur (acuut, chronisch), klachten (jeuk, pijn)

Type biopt

1. Incisie biopt: een deel van de laesie wordt weggenomen.

  • Vvaak bij ontstekingen of bij twijfel over tumor/ontsteking
  • Het is belangrijk om een ‘representatief’ staal te nemen:
    • Vaak het centrum van een grotere tumor, niet in een necrotisch deel
    • De overgang tussen gezond en afwijkend weefsel is een goede plaats om een biopt te nemen
    • Bij een ontsteking zijn acutere laesies meer informatief dan chronische
  • Punch biopt bij de huid : wordt genomen met een weefselboor

2. Excisie biopt: de gehele laesie wordt weggenomen.

  • Aangeraden is een brede excisie uit te voeren indien technisch mogelijk met een rand rondom rond de laesie en met wegname van het kapsel.
  • Bij wegname met thermocauter zijn de randen gecoaguleerd en niet interpreteerbaar. Bij kleine biopten is dit zo tot in het centrum van het biopt.

3. Multipele biopten

  • Bijvoorbeeld wegname van een volledige melkstreng
  • Verschillende laesies op verschillende locaties , multicentrische tumoren bv mastocytomen
  • Bij een autopsie

Na de wegname

  • Markeren van de chirurgische snijranden: dit mag maar wordt meestal ook in het labo gedaan om het onderscheid te kunnen maken tussen chirurgische snijranden en andere incisies bij de verwerking. Dit gebeurt met inkt (verschillende kleuren zijn beschikbaar).
  • Insnijden bij grotere biopten: is aangeraden om de fixatie te verbeteren.
  • Eventueel kan ook door middel van een (hecht)draad iets bepaald aangeduid worden zodat dat zeker de aandacht krijgt (bv een of meerdere gezwellen in een melkstreng).

Fixeren in formaline

  • Het recipiënt moet groot genoeg zijn met voldoende fixatief. Standaard wordt gebufferde formol 4% gebruikt, ook 10% formaline genoemd.
  • De ideale verhouding weefsel/fixatief is 1/10. Hoe groter een fragment, hoe langer het duurt vooraleer het volledige weefsel gefixeerd is.

Identificatie van de recipiënten

  • Het is belangrijk om weefsel van twee verschillende locaties ook in twee afzonderlijke potten te plaatsen. Zo is verwarring uitgesloten. De potjes dienen de naam te dragen van het dier en de (verschillende) locatie(s). Gebruik een potlood of marker die niet oplost in formol.

Opmerking: facturatie gebeurt per diagnose/diagnostiek. Twee verschillende laesies (op één locatie of op verschillende locaties) worden apart gefactureerd. Twee dezelfde laesies/tumoren op twee verschillende locaties worden maar één keer aangerekend (zelfde diagnose).