Coeliac 800 500
← Terug

Coeliakie ontleed: wanneer laboratoriumdiagnostiek echt indruk maakt

02-09-2025

Coeliakie – een chronische immuunreactie op gluten – zit soms verstopt achter vage klachten: van buikpijn en vermoeidheid tot bloedarmoede of groeiachterstand bij kinderen. Omwille van de aspecifieke klinische presentatie is er een belangrijke rol weggelegd voor laboratoriumonderzoek bij het opsporen van deze ziekte.

Coeliakie in vogelvlucht

Gluten zijn eiwitten die voorkomen in gerst, rogge en tarwe. Bij een subset van mensen kunnen deze aanleiding geven tot een immuunreactie (tegen tissue transglutaminase of tTG) die uiteindelijk leidt tot beschadiging van de darmmucosa. De geschatte prevalentie in Europa ligt rond de 1%.

De belangrijkste risicofactoren voor de ontwikkeling van coeliakie zijn: eerstegraadsverwanten met coeliakie, aanwezigheid van auto-immuunaandoeningen (bv. diabetes type I, auto-immune schildklierziekte, ziekte van Addison) en selectieve IgA deficiëntie.

De ziekte treedt quasi uitsluitend op bij mensen die het HLA haplotype DQ2 en/of DQ8 dragen, echter de meeste mensen met één van deze haplotypes ontwikkelt nooit coeliakie. Het testen op de aanwezigheid hiervan wordt daarom niet aanbevolen als eerstelijnstest en kan enkel de ziekte uitsluiten (bij afwezigheid van DQ2 en DQ8) maar nooit bevestigen. De gouden standaard diagnostische techniek is een darmbiopsie, doch gezien de invasieve aard hiervan kan dit nooit de screeningstest zijn.

Klinisch is er dikwijls een lange diagnostische periode gezien de vaagheid van de klachten. Er zijn enerzijds intestinale klachten mogelijk (zoals krampen, constipatie, diarree, buikpijn en dyspepsie) soms met (ongewenste) vermagering tot gevolg. Daarnaast zijn er ook “extra-intestinale” symptomen zoals dermatitis herpetiforme (10-20%), vermoeidheid (door ijzergebreksanemie) en neurologische klachten zoals hoofdpijn, angst en depressie. Bij kinderen kan er zoals gezegd groeiachterstand optreden. Deze klachten zijn allemaal aspecifiek voor coeliakie (kunnen passen bij heel wat zaken) wat ervoor zorgt dat er niet altijd direct aan gedacht wordt.

Labotesten

a. Anti‑tTG IgA & totaal IgA

De eerste stap bij verdenking is altijd: anti‑tTG IgA + totaal IgA. Een negatieve uitslag sluit coeliakie met een betrouwbaarheid van > 99 % uit — mits de patiënt gluten blijft eten. Wordt gluten al gemeden? Dan dalen de antistoffenniveaus, wat kan leiden tot een valse negatieve testuitslag. Studies toonden aan dat hoe hoger de antistofwaarde, hoe sterker de kans op coeliakie (Oyaert et al, Vermeersch et al). Dit wordt uitgedrukt in het “aantal keer overschrijden van de bovenste referentielimiet” (de ULN of upper limit of normal).

De richtlijnen van de “European Society Paediatric Gastroenterology,Hepatology and Nutrition Guidelines for Diagnosing Coeliac Disease 2020” stellen zelfs dat als de anti-tTG IgA waarden >10x boven de ULN liggen, een darmbiopsie bij kinderen dikwijls kan vermeden worden omdat er een zekerheidsdiagnose op basis van labowaarden (in combinatie met kliniek) kan gesteld worden. Bij volwassenen blijft biopsie aangeraden voor zekerheidsdiagnose.

b. Bij IgA‑deficiëntie, jongere kinderen of lagere anti-tTG IgA waarden

Bij anti-tTG igA waarden die <10x ULN gestegen zijn, bij IgA-deficiëntie (een risicofactor voor coeliakie) of bij zeer jonge kinderen (waar de titerontwikkeling langzamer kan zijn), wint men aan nauwkeurigheid door ook anti-gedeamineerd gliadine IgG antilichamen te meten. Hier geldt eveneens dat hoe hoger de waarde, hoe hoger de kans dat er effectief coeliakie aanwezig is. Wanneer er een “dubbele-positiviteit” is (dus zowel anti-tTG IgA als anti-gliadine IgG) is de kans hoger op bevestiging van coeliakie door biopsie, vergeleken met wanneer er maar één antistof positief is (Oyaert et al, Vermeersch et al).

c. Extraintestinale manifestaties

  • Bij een deel van de coeliakie patiënten zijn de transaminasen (SGOT/AST en SPGT/ALT) chronisch verhoogd. Chronisch onverklaarde transaminase-verhogingen kunnen dus een reden zijn om coeliakie serologie te testen.
  • Mineralen en vitamine-tekorten: bij chronische malabsorptie (door schade aan de darmmucosa) is er typisch een verlaagd ferritine, alsook soms verlaagd foliumzuur, vitamine B12 en/of vitamine D.

Praktische adviezen voor huisartsen en specialisten

  • Altijd gluten in het dieet laten tijdens diagnostisch traject.
  • De aanvraagcode “568” (op papier, Cyberlab, Medilab Online of eform) vraagt zowel anti-tTG IgA, totaal IgA en gliadine IgGs aan. Op die manier wordt er automatisch gescreend op IgA-deficiëntie, en bij lage anti-tTG IgA waarden is er al direct een anti-gedemaineerd gliadine IgG waarde ter beschikking. Door de testen te combineren, kan ook onmiddellijk gezien worden als er sprake is van een “dubbele positiviteit” of niet.
  • Let op met randpositieve waarden (<3xULN), dit kunnen vals-positieven zijn. Zeker indien enkel anti-tTG IgA of anti-gedeamineerd gliadine IgG positief is (en niet beide). Hier is het aangeraden om op basis van de kliniek in te schatten als verder onderzoek (darmbiopsie) aangeraden is of niet.

Bronnen